Vanaf 1 juli 2015 geldt het nieuwe Auteurscontractenrecht dat tot doel heeft de positie van o.a. filmmakers en uitvoerend kunstenaars (zoals acteurs) te versterken ten opzichte van de producent en exploitanten.
Om de lezer in staat te stellen zelf tot een oordeel te komen, zijn op basis van juridische publicaties op internet (zie bronnen[1]), de belangrijkste wetsartikelen voor filmmakers[2] op een rij gezet.
NB Om inzicht te krijgen in de mogelijke gevolgen van het Auteurscontractenrecht voor de contractpraktijk van filmmakers zie het artikel Auteurscontractenrecht in de praktijk.
Het is altijd aan te raden om bij het afsluiten van contracten hulp te vragen van de juridische afdeling van een belangenvereniging, een advocaat of agent. Maar ook al word je bijgestaan : Een filmmaker die zijn recht kent, staat altijd sterker.
HOOFDPUNTEN
- Filmmakers hebben via de producent recht op een billijke vergoeding, mits ze hun exploitatierechten hebben overgedragen aan de producent
- De regisseur, scenarioschrijver en hoofdrolacteurs hebben recht op een proportionele billijke vergoeding voor uitzendingen, mits ze deze rechten hebben overgedragen aan de producent. Het recht op een billijke vergoeding wordt uitgeoefend door een CBO
- Voor toekomstige exploitatievormen kan de maker een aanvullende billijke vergoeding vragen (Dit geldt alleen voor werken die na 1 juli 2015 zijn ontstaan)
- Bestsellerclausule : Als het werk een onverwacht succes is dan heeft de filmmaker recht op een aanvullende vergoeding (Dit geldt alleen voor werken die na 1 juli 2015 zijn ontstaan)
- Non usus : Als het werk niet geëxploiteerd wordt, kan de maker het contract laten ontbinden (Dit geldt ook voor werken die voor 1 juli 2015 zijn ontstaan)
Overige algemene bepalingen
- Het auteurscontractenrecht geldt voor natuurlijke makers, uitvoerend kunstenaars en hun erfgenamen
- Het auteursrecht van deze makers is niet vatbaar voor beslag
- Van de rechten kan geen afstand worden gedaan
- De wijzigingen zijn in principe (op de non uses clausule na) van toepassing op werken die zijn ontstaan vanaf 1 juli 2015
- Er is een schriftelijkheidsvereiste voor de exclusieve licentie
- Geschillencommissie
——————————————————————————-
TOELICHTING
VERGOEDINGEN
Wettelijk recht op een billijke vergoeding | Artikel 25c AW lid 2 t/m 5, Artikel 45d lid 1 en Artikel 2b WNR
Het vermoeden van overdracht blijft gehandhaafd. Dit betekent dat de filmmaker, tenzij met de producent anders overeengekomen, geacht wordt zijn exploitatierechten over gedragen te hebben aan de producent. De producent is hiervoor aan de makers een billijke vergoeding verschuldigd. Deze billijke vergoeding geldt voor iedere vorm van exploitatie waarvan de maker de rechten aan de producent heeft overgedragen.
Van dit recht op een billijke vergoeding voor deze makers kan geen afstand worden gedaan. De vergoeding kan dus niet in één keer worden afgekocht.[5]
Partijen moeten in beginsel zelf de hoogte van de vergoeding overeenkomen. De hoogte is onder andere afhankelijk van de onderhandelingspositie van de maker. Deze wordt gebaseerd op zijn bekendheid, kans op succes en juridische bijstand.[3]
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan op gezamenlijk verzoek van een bestaande vereniging van makers (die tot doel heeft een advies uit te brengen over de hoogte van de vergoeding) en een exploitant of vereniging van exploitanten (idem) de hoogte van een billijke vergoeding vaststellen voor een bepaalde branche en bepaalde periode.
Het verzoek vanuit de sector bevat een gezamenlijk advies over de billijke vergoeding. De minister dient bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding(en) het belang in acht te nemen van het behoud van de culturele diversiteit, de toegankelijkheid van cultuur, doelstellingen van sociaal beleid en de belangen van de consument.
OPINIE : Het is gunstig dat de filmmaker een recht op een billijke vergoeding heeft die niet langer afgekocht kan worden. Het lastige is alleen dat niet duidelijk is wat er onder een billijke vergoeding verstaan wordt. Hopelijk biedt het advies van de minister van OCW daadwerkelijk uitkomst.
In de nieuwe wet wordt niet langer vereist dat de billijke vergoeding op schrift dient te worden vastgesteld. Indien de billijke vergoeding niet schriftelijk wordt overeengekomen en er rijst een geschil over de billijkheid van de vergoeding dan is het zeer waarschijnlijk dat de rechter (of de geschillencommissie) de bewijslast zal laten rusten op de filmproducent. [14]
De regisseur, scenarioschrijver en hoofdrolacteurs hebben recht op een proportionele billijke vergoeding wanneer hun werk uitgezonden wordt | Artikel 45d AW lid 2 t/m 7, Artikel 4 WNR lid 2
Wanneer uitzendrechten van de regisseur, de scenarioschrijver en de hoofdrolacteurs zijn overgedragen aan de producent, dan hebben deze makers recht op een proportionele billijke vergoeding. Dit recht op de vergoeding wordt uitgeoefend worden door een CBO.
Alle andere filmmakers hebben via de producent recht op een billijke vergoeding voor uitzending. (Artikel 45d lid 1)
OPINIE : Deze aanpassing in de Auteurswet is nog de meest concrete verbetering voor de hoofdmakers en hoofdrolacteurs. De uitzendvergoeding die voor scenarioschrijvers en regisseurs per 1 oktober 2012 stopgezet was, is in elk geval weer gegarandeerd, nu ook voor hoofdrolacteurs.
Werken die uitgezonderd zijn van proportionele vergoeding |Artikel 45d lid 6
De makers van filmwerken waarvan de exploitatie niet het hoofddoel is, hebben geen recht op de proportionele billijke vergoeding. Een voorbeeld hiervan zijn makers van commercials.
De filmmaker heeft ook recht op een vergoeding voor toekomstige exploitatievormen | Artikel 25c AW lid 6
Nieuwe onvoorziene, exploitatiemogelijkheden leverden in het verleden nogal wat onduidelijkheden op. Het was de vraag of de royaltybepalingen uit het oude contract op zo’n nieuwe exploitatiemogelijkheid van toepassing was bijvoorbeeld. De nieuwe wet bepaalt nu dat de maker die bevoegdheden heeft verleend ten aanzien van, ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, nog onbekende exploitaties, recht heeft op een aanvullende billijke vergoeding, ook als de exploitatiebevoegdheid inmiddels is overgedragen aan een derde. In dat geval dient de derde partij de aanvullende vergoeding te voldoen.[4]
OPINIE : Het lastige van dit artikel is dat filmmakers niet altijd op de hoogte zijn van hetgeen er met hun werk gebeurt.
Bestsellerbepaling | Artikel 25d lid 1 t/m 2
Naast de billijke vergoeding hebben auteursrechthebbenden en naburig rechthebbenden recht op een aanvullende vergoeding wanneer de oorspronkelijke vergoeding ‘ernstige onevenredigheid’ vertoont met de uiteindelijke opbrengst van de exploitatie van het werk. Dit noemt men de bestsellerbepaling.
Denk hierbij aan een filmmaker die zijn exploitatierechten voor een bepaald geldbedrag overdraagt aan een producent. Op dat moment weet hij niet of de film wel of niet een succes wordt. Als de film vervolgens internationaal aanslaat bij het grote publiek en de producent daardoor grote winst boekt, dan deelt de filmmakers daar op dit moment in beginsel niet in mee. Onder de nieuwe wetgeving heeft de filmmaker in sommige gevallen nu toch recht op een hogere vergoeding, wanneer zijn werk onverwachts een groot commercieel succes wordt.
OPINIE : In het geval van een filmwerk is niet altijd duidelijk wat de uiteindelijke opbrengst is en of deze ernstige onevenredigheid vertoont met de oorspronkelijke vergoeding.
Non usus |Artikel 25e AW lid 1 t/m 7. Artikel 25e geldt, behalve lid 6, ook voor oudere filmwerken
Ontbinding van een schriftelijk contract was tot nu toe mogelijk op basis van de algemene ontbindingsmogelijkheid uit het Burgerlijk Wetboek. Uit onderzoek bleek echter dat het gewone overeenkomstenrecht te algemeen is om partijen bij de uitleg van exploitatiecontracten houvast te bieden.[6]
Daarom is er een nieuwe ontbindingsmogelijkheid in de wet gekomen: De non-usus bepaling. Deze bepaling kan worden aangehaald wanneer de producent niets doet met zijn verkregen rechten en de filmmakers of uitvoerend kunstenaars er zelf niets mee kunnen doen – simpelweg omdat zij hun rechten hebben overgedragen of een exclusieve licentie hebben verstrekt. Het nieuwe recht geeft hen de kans hun rechten terug te krijgen om ze alsnog zelf te (laten) exploiteren.
Dit niet (voldoende) exploiteren mag trouwens niet aan de maker toe te rekenen zijn. Om ontbinding te voorkomen, moet een exploitant een zodanig zwaarwichtig belang hebben bij de instandhouding van de overeenkomst, dat het belang van de maker daarvoor naar redelijkheid en billijkheid zal moeten wijken. Het is de vraag hoe dat in de praktijk gaat uitwerken.
De wet regelt voorts dat de maker (tenzij nakoming blijvend onmogelijk is) de exploitant schriftelijk een redelijke termijn voor nakoming moet gunnen. Indien het auteursrecht door de exploitant is overgedragen aan een derde partij, kan de maker zijn uit de ontbinding voortvloeiende rechten ook tegen deze derde geldend maken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een recht op teruglevering van het overgedragen auteursrecht. Werkt de exploitant of de derde daar niet aan mee, dan kan de maker een procedure starten voor de rechter om de vaststelling van een redelijk bedrag te verzoeken dat alsdan door de exploitant of de derde aan de maker moet worden voldaan, naast een eventuele schadevergoeding.[7]
OPINIE : Een filmmaker kan natuurlijk alleen zelf iets met de film doen wanneer hij over de desbetreffende exploitatierechten van alle makers beschikt.
Overige algemene bepalingen | Artikel 2 AW, Artikel III lid 1, Artikel 25h AW lid 1, Artikel 2b WNR, en Artikel 9 WNR[8]
Alle genoemde rechten gelden, tenzij anders vermeld, voor natuurlijke makers, uitvoerend kunstenaars en hun erfgenamen
Note: Een kunstenaar die zijn werk heeft ondergebracht in een b.v. zou volgens de kamerstukken een beroep kunnen doen -via 6:248 BW (redelijkheid en billijkheid) -op de reflexwerking van het nieuwe auteurscontractenrecht opgenomen in de Auteurswet. [9]
Van de vermelde rechten kan de maker geen afstand doen. Het gaat om dwingend recht dat niet “weggecontracteerd” kan worden[10].
Voor natuurlijke makers en hun erfgenamen geldt dat hun auteursrecht niet vatbaar is voor beslag[11].
Het huidige recht blijft in principe van toepassing op contracten die zijn gesloten voordat de wet in werking is getreden (1 juli 2015). Maar de non uses ontbindingsbepaling (Artikel 25e) geldt ook voor ‘oude’ contracten.
Een exclusieve licentie kan voortaan alleen schriftelijk verleend worden. Dit geldt zowel voor de Auteurswet als voor de Wet Naburige rechten. De overdracht van rechten kon altijd al alleen schriftelijk plaatsvinden, maar licenties konden ook mondeling verstrekt worden. Dit gold overigens niet in het geval het naburig recht. In dat geval was voor iedere licentie een akte vereist. Deze eis gaat nu vervallen voor het non-exclusieve gedeelte.[12] De wijziging van de Auteurswet heeft onder andere tot gevolg dat een exploitant een ander alleen kan verbieden het werk ook te exploiteren, als hij een akte kan laten zien waarin de exclusieve licentie aan hem is verleend. Heeft hij zo’n akte niet, dan mogen andere partijen het werk ook openbaar maken.
Geschillencommissie | Artikel 25g lid 1 t/m 4
Het wetsvoorstel voorziet in de oprichting van een geschillencommissie die geschillen beslecht tussen enerzijds auteursgerechtigden en naburig rechthebbenden en anderzijds exploitanten.[13] Deze commissie zal onder andere uitspraken kunnen doen over de open normen (bijv. redelijke termijn, billijke vergoeding en onredelijk bezwarend), maar kan in zijn algemeenheid alleen geschillen beslechten die uit de nieuwe wetgeving voortvloeien. Uitspraken van de geschillencommissie zijn bindend, tenzij de zaak aanhangig is gemaakt bij de gewone rechter binnen drie maanden na afschrift van de uitspraak.
Download HIER de volledige tekst van het Auteursconctractenrecht.
——————————————————————————————————————
[1] In verband met de leesbaarheid, zijn fragmenten niet altijd woordelijk overgenomen.
[2] Artikel 45d lid 7 : Artikel 25d en artikel 25e zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 25c, tweede tot en met zesde lid, en artikel 25g zijn van overeenkomstige toepassing op de billijke vergoeding bedoeld in het eerste lid.
[3] idem
[4] http://dirkzwagerieit.nl/2015/07/01/wet-auteurscontractenrecht-in-werking-per-1-juli-2015/
[5] Nieuwsbrief http://www.vwsadvocaten.nl/
[6] http://dirkzwagerieit.nl/2015/07/01/wet-auteurscontractenrecht-in-werking-per-1-juli-2015/
[7] http://dirkzwagerieit.nl/2015/07/01/wet-auteurscontractenrecht-in-werking-per-1-juli-2015/
[8] Omdat hoofdstuk 1A ook geldt voor de Wet naburige rechten (Artikel 2b NWR) wordt als referentie in principe alleen het desbetreffende artikel in de Auteurswet vermeld
[9] http://www.quirijnmeijnen.nl/2015/07/het-nieuwe-auteurscontractenrecht-per-1.html
[10] http://dirkzwagerieit.nl/2015/07/01/wet-auteurscontractenrecht-in-werking-per-1-juli-2015/
[11] http://hocker.nl/actueel/detail/2015/06/30/nieuw-auteurscontractenrecht-vanaf-morgen-van-kracht
[12] http://www.musicajuridica.nl/blog/2015/2/nieuw-muziekcontractenrecht
[13] http://www.musicajuridica.nl/blog/2015/2/nieuw-muziekcontractenrecht
[14] idem
Pingback: Auteurscontractenrecht | Samenvatting voor filmmakers | Filmzaken